Verhalende ruimte

Ik werk aan mezelf. Niet alleen fysiek, maar ook mentaal. We hebben allemaal onze eigen beperkingen. Overtuigingen die ons niet langer dienen. Allemaal ideeën die met de beste intenties in ons brein gestopt zijn, maar die ons niet langer vooruit helpen. Die ons juist tegenhouden. Klein houden.

Ik heb ze ook. Ik heb moeite mijn eigen ruimte in te nemen.

Het klinkt als een suf excuus dat coaches je aanpraten, maar het is waar. Momenteel loop ik tegen nogal wat mentale uitdagingen aan. Ik vond het altijd al moeilijk keuzes te maken, maar nu neemt het ernstige vormen aan. Dusdanig ernstig dat ik kan bevriezen bij de simpelste beslissingen.

‘Welke schoenen doe ik aan?’ Deze vraag kan in mijn hoofd enorme proporties aannemen. Zo groot dat ik letterlijk bevroren in mijn brein aan de keukentafel zit. Geen seconden, maar minuten. Vastgevroren aan mijn stoel. Niet in staat enige andere keuze te maken, of gewoon de vraag te beantwoorden.

Mijn rationale brein weet best dat dit geen rocketscience is. Dat ik een keuze moet maken en die handeling moet uitvoeren, maar het lukt niet. Het gaat niet. Ik ben bevroren in de tijd. Mijn zenuwstelsel neemt mijn lijf over. Volledig…

Dus heb ik hulp ingeschakeld. Het zit me in de weg. Nu mijn wereld op zo’n beetje ieder gebied groter wordt, begrenst mijn zenuwstelsel mij. Komen oude overtuigingen boven.

Het is hard werken. Veel harder werken dan ik ooit gedaan heb, maar ik ga het aan. Hoe oncomfortabel het soms ook voelt.

Ik verander. Ik groei. En dat gaat gepaard met het aankijken van oude angsten. Overtuigingen. Leren luisteren naar wat mijn lijf mij vertelt. Iets dat veel verder gaat dan slechts luisteren naar grenzen in de vorm van pijn.

Ons bindweefsel ís onze grens, in zijn meest letterlijke vorm. Misschien wil dit ons iets vertellen? Iets dat verder gaat dan ‘ja en amen’. Iets dat verder gaat dan een welgemeend ‘nee’?

Ik bewandel dit pad al een tijdje. Steeds een stapje verder. Probeer niet te verzanden of te verdwalen, maar wel mijn echte verhaal te achterhalen.

Op zoek naar verhalende ruimte, als het ware…

What the mind believes…

Ik las een uitspraak die ik opgeslagen heb en die door mijn hoofd blijft spoken. 

‘What the mind believes, the body achieves.’ 

Vrij vertaald, je kunt alles wat je kunt geloven. Ik geloof dit, zonder twijfel. En tegelijk voel ik het (nog) niet. Heb ik blijkbaar nog moeite om afscheid te nemen van bepaalde beperkende overtuigingen. Is er nog werk aan de winkel.

Even een paar dagen terug in de tijd. Maandag had ik een gala. Het musical benefiet gala, in Scheveningen. Grote namen stonden samen op het podium voor het goede doel en ik mocht erbij zijn. Nou ja mocht, ik kocht gewoon een kaartje, maar ik was erbij. Bestelde een knappe jumpsuit voor de gelegenheid. En ging naar de plaatselijke drogist voor wat plamuur. Moest nog advies vragen ook, want ik doe niet aan make-up. Ben er te lui voor, of te moe, dat is maar hoe je het ziet. 

Ik ging met een vriendin, sliep in een hotel en ging met het OV. Veel prikkels. Zoveel prikkels. Mijn prikkelgevoeligheid is niet zo best, ik word serieus al gek in de supermarkt. Tel hier de keuzestress bij op voor a) welke schoenen passen bij mijn pak en kan ik er ook nog een stukje op lopen? b) welke jas moet/kan ik erbij aan en c) durf ik het wel aan met het OV? Dat speelde ‘s morgens dus al. 

Mijn rationeel brein vind deze stress overdreven en onzinnig, maar mijn zenuwstelsel slaat op dit soort dagen compleet op hol. 

De avond was leuk, lekker gegeten, mooie muziek, alles op loopafstand, zelfs voor mij. Hotel was prima, bed was goed. Slapen iets minder, maar ja, ik slaap dan ook zelden alleen en ben dat dus niet gewend. Ik mis gewoon mijn vent, zeker op zo’n moment. 

De volgende dag moest ik weer terug naar huis. Weer in het OV, de overprikkeling ging met me mee. 

De klap komt altijd later. Dinsdagmiddag begonnen de rillingen. Op slag werd ik verkouden en kreeg ik het gevoel dat ik koorts had. En pijn, knieën, heupen, schouders. Misselijk, moe. Ontzettend moe.

Vandaag is het vrijdag en nog steeds lig ik plat. Ik loop mijn rondje met Lewis, op pure eigenwijzigheid. Om daarna weer sierlijk neer te storten. 

En dan begint het échte gevecht. De vraag dringt zich op: als mijn lijf alles kan wat mijn brein gelooft, waarom voelt het dan alsof mijn lijf mij terugfluit? Ik gelóóf dat ik alles kan, maar ik kan het niet. Of geloof ik het niet, niet écht? En hoe zorg ik er dan voor dat ik het wél echt ga geloven? 

Houd mijn lichaam mij voor de gek of hou ik mijn lichaam voor het lapje?

Vragen die opkomen als je zoveel tijd hebt om na te denken. Ik ben al zo ver gekomen, en ik geloof ook oprecht dat ik uiteindelijk mijn aandoening de baas wordt, maar blijkbaar valt er nog iets te leren. Of misschien blijft het toch dat accepteren. 

‘What the mind believes, the body achieves.’

Het wordt mijn mantra, het komende jaar. 

Afrekenen met de overtuigingen die mij niet meer dienen. Geloven in mezelf. Ik zag een stukje van een interview met Conny Palmen (schrijfster). Zij vertelde overtuigd te zijn van de waarde van wat zij schrijft. Dat mag ik ook zijn! Weg met die onzekerheid. Weg met het aardig gevonden willen worden. 

Overtuigd zijn van mijn kunnen. 

Mijn boodschap telt. Ik tel. 

In 2026 wordt mijn brein mijn bondgenoot. Wat ik je brom. Want ‘what the mind believes…’.

Touwtjes

Je kunt van alles willen, maar je hebt niet altijd alles zelf in de hand. 

Ik had als jonge moeder het idee altijd te blijven werken. Ik vond mijn werk leuk, mijn collega’s leuk en had de tijd in een andere omgeving, vol prikkels nodig. 

Dacht ik. Het leven dacht er anders over. 

Ik deed het een paar jaar, werken, naar school, eigen bedrijf opstarten, moeder zijn (iets te veel in die volgorde ook vind ik nu met terugwerkend inzicht). Ik had prikkels nodig. Druk. Dan was ik op mijn best. Dat ik keer op keer uitviel na een groot project, tja, dat was te danken aan mijn lastige en onvoorspelbare lijf. Dat eigenlijk niet eens zo heel onvoorspelbaar was, want ik kon op mijn vingers natellen wat stress en druk voor mijn lichaam betekenden. 

Ik wilde steeds meer, maar kon steeds minder.

Het leven had andere plannen met mij, ik moest mijn ambitie opzij zetten. Het duurde even (lees een paar jaar), maar het lukte. Voorzichtig accepteerde ik mijn aandoening en leerde ik ermee omgaan. Ik ging van overleven terug naar leven. Een korte wandeling, met Lewis naar buiten, weer wat boeken lezen, cursussen oppakken. 

Het kunnen vergrootte de wil en daarmee ontwaakte de ambitie. Die was niet weg, hij sliep. Hij was weggestopt achter één van de vele deurtjes waarachter ik ook de negatieve shit verberg. Maar dat wat je wegmoffelt komt altijd ergens weer boven.

Wat een waakvlammetje was, werd een laaiend vuur. Ik wilde alles en ik wilde het nú. De oplettende lezer ziet het, wilde, verleden tijd. Grootse plannen bleken een valse droom, raadslid worden. Ik wilde iets betekenen voor ons dorp. Al na een paar vergaderingen moest ik daar echter korte metten mee maken. Mijn lijf haakt af, bij druk, bij prikkels, bij het moeten dat niemand anders dan ikzelf mij opleg. 

Ambitie is mooi, luisteren naar mijn lijf is mooier. 

Na drieënvijftig jaar leer ik het, langzaam: voelen wat ík wil. En dat is niet doorgaan met overbelasten, hoe mooi het doel ook is. Dat is niet meedraaien in een systeem dat me langzaam leegzuigt. 

Ja, ik wil mijn stem laten horen, want ik heb een boodschap, maar dit is niet de manier. Dit is niet míjn manier. 

Beetje bij beetje vind ik mezelf, in de chaos die leven heet. Werk ik naar een toekomst waar ik écht uit de verf kom, zoals ik ben. Zonder druk. Zonder stress. Zonder systeem dat me verstrikt. En vooral zonder andere ambitie dan de juiste voor mij. Doen waar ík gelukkig van word. 

De weg daarnaartoe vindt mij, als ik de touwtjes los leer laten.

De wereld van zwart en wit

Ik lees, het zal ook eens niet, een stukje op Instagram. Het gaat over een meisje dat transgender dacht te zijn en met dank aan haar christelijke achtergrond en overtuigingen inmiddels tot inkeer is gekomen. God heeft haar gemaakt zoals ze is en dat heeft zij inmiddels omarmd.

De reacties eronder gaan los, oordelen over het transgender zijn, over mentale stoornissen, over opvoeding en beweringen dat deze aandoening tot het rijk der fabelen behoort. Christenen die transgenders zien als puur kwaad. Ik lees over de hel en de duivel. God zou geen fouten maken is de algemene boodschap. Daar denk ik toch ietwat anders over.

Als God geen fouten zou maken, waarom is er dan oorlog? Waarom leven we dan in een wereld waarin zoveel jongeren worstelen met depressies? Waarom gaan jonge kinderen dan dood zonder ooit geleefd te hebben? 

Misschien raakt dit onderwerp mij omdat ik al vroeg leerde dat niet ieder antwoord in het boek te vinden is. 

Ik was twee toen ik voor het eerst geconfronteerd werd met de dood. Mijn zusje werd stilgeboren, dood geboren. Overleden voor ze überhaupt maar een dag mocht leven. Je zou denken dat je aan zoiets geen actieve herinnering hebt, en er dus ook geen problemen van ervaart, maar de realiteit is anders. 

Al mijn hele leven mis ik iets, ik kan alleen niet plaatsen wat, of wie. Volgens mijn moeder was ik ontzettend boos, op God, want wat moest ik met een baby die er niet was? Ik groeide op in een protestants gezin, een deels gereformeerde familie. We gingen naar de kerk, baden voor het eten, lazen uit de bijbel.

Mijn ouders deden alles goed, en toch ging het mis. 

Ik denk dat de eerste scheurtjes in het geloof voor mij in deze tijd zijn gekomen. Ik werd kritisch en bleef kritisch. 

Iedereen mag geloven wat hij of zij wil geloven, maar ik heb het gevoel dat een aantal gelovigen er een bijzondere mentaliteit op na houdt. Hoe kun je anders verklaren dat sommige priesters kinderen misbruiken voor hun eigen genot? Ze leggen de eed van het celibaat af om vervolgens hun lusten te botvieren op jonge jongens. En daar hebben deze daders vervolgens een mooi excuus voor, ze zijn bezocht door de duivel. Alsof al het kwaad hiervan afkomstig is.

De duivel verleidt de mens tot het doen van slechte dingen. Zoals Eva, die volgens het verhaal een hap nam uit een verboden appel. Foei! 

Ik snap de behoefte aan het geloof in iets hogers. Iets dat een vorm van richting geeft aan het leven, maar ik mis in veel gevallen de zelfreflectie. Ik mis groei, ontwikkeling en de wil om te leren.

De wereld verandert, maar het boek verandert niet mee. 

Geloof leidt in zoveel gevallen tot stilstand. Remt zelfs de menselijke behoefte zich te uiten. Hele gemeenschappen worden uitgesloten, buitengesloten. Door de mensen die prediken goed te zijn.

Ik besef dat ik het risico loop te generaliseren. Dat niet iedereen die gelovig is gelooft in deze rigide aanpak. Dat er ook kerken zijn die openstaan voor een andere aanpak. Maar bovenstaand bericht deed mij weer eens goed beseffen waar mijn afkeer voor veel vormen van religie vandaan komt. Ik verwerp het geloof niet, ik verwerp het idee dat je daarvoor moet stoppen met nadenken. 

De mens is een prachtig wezen, met grootse mogelijkheden en een onstuitbare drang tot groei. Conflict geeft je de mogelijkheid te groeien. Je eigen keuzes te maken. Voel je je een slachtoffer, of zet je je schouders eronder en maak je er iets van? Dat is jóuw keuze, niet die van een grootse held in de wolken. 

Jíj bent verantwoordelijk. Het is jóuw leven. 

Niet dat van een Godheid die aan de touwtjes trekt. Leg je leven niet in de handen van een ander, hoe groots of goddelijk die ander ook lijkt. 

Leef zelf. Denk zelf. Niet zwart. En niet wit. 

Grapjes?

Ik hou wel van een beetje zelfspot. Heb het volgens mij ook wel in mijn arsenaal van kwaliteiten zitten. Jong geleerd is oud gedaan. Als ik uit de bocht vlieg, op welke manier dan ook, lach ik zelf het eerst. En het hardst, al is dat vaak ook om mezelf niet te sneu te laten lijken misschien. Lachen is en blijft het beste medicijn. 

Ik kan dus prima lachen om mijn eigen onvermogen en mijn eigen onhandigheden. En ik maak er ook vaak genoeg grapjes over. Als mensen vragen waarom ik soms loop en soms rol zeg ik rustig dat ik gewoon lui ben. Je hebt van die mensen die bijna om zo’n antwoord vragen. Dat voel je feilloos aan. Ook sarcasme is mij echt niet vreemd. De grote vraag is of het bedoeld is als grap of dat het toch een afweermechanisme is. 

Ik denk dat in mijn geval mijn zelfspot voor een deel voortkomt uit dat laatste, het is zelfbescherming. Als ik als eerste lach ben ik de ander voor. Dat maakt dat ze me niet uitlachen. Een eyeopener op dat front was het peilen van mijn eigen reactie op de grapjes van anderen. Als een ánder namelijk grappend zegt dat ik soms rol omdat ik geen zin heb om te lopen vind ik dat niet altijd prettig. Ook als ik prima weet dat ze het niet rot bedoelen steekt het soms. Dan komen oude overtuigingen en angsten toch weer boven. Ze zullen me toch niet echt lui vinden? Dan komt toch dat gevoel weer een beetje boven. Het woord aansteller ligt toch op de loer. 

Afrekenen met dit soort overtuigingen lijkt zo makkelijk. Ik weet inmiddels waar mijn onhandigheid vandaan komt. Ik weet dat een onderliggende aandoening verantwoordelijk is voor mijn beperkingen en ik weet ook dat deze echt zijn. Dat ik me niet aanstel en zeker niet lijd aan hypochondrie. En toch is daar nog steeds dat stemmetje. Het schreeuwt niet meer, zo ver ben ik inmiddels wel, maar het fluistert nog steeds. Ook bij zoiets onschuldigs als een grapje.

Nadenken over mijn eigen reacties maakt me steeds bewuster van de mogelijke invloed van mijn gedrag. Van mijn eigen woorden. Je kunt iets nog zo onschuldig bedoelen, de impact kan toch groot zijn. En nu hoor ik mensen bijna denken: dan kan ik toch niets meer zeggen? Maar het kost helemaal niet zoveel moeite om je even in te leven in die ander. En na te denken, als iets jou een vervelend gevoel zou kunnen geven, is de kans groot dat de ander datzelfde voelt.

Het oude spreekwoord klopt echt, als gij niet wilt wat u geschiedt…

Arbeidsvermogend?

Veertien jaar ben ik al niet meer aan het werk. Ben ik niet meer relevant in arbeidskundig opzicht. Veertien jaar geleden kreeg ik wederom een hernia, en wilde mijn lijf niet meer echt herstellen. Niet meer op arbeidsvermogen in ieder geval.

Ik hou het niet bij hoor, het stond in mijn herinneringen. Op die sociale media waar ik gisteren nog beloofde niet meer naar te kijken. Blijkbaar kreeg ik veertien jaar geleden mijn collega’s op bezoek. Ik vraag me af of ik ze nog mis, collega’s. Lange tijd zou mijn antwoord ja zijn geweest. Ik miste de gesprekken bij de koffieautomaat enorm. De dagelijkse updates, de kleine momenten. Ik hou daarvan, het persoonlijke. Maar dat is geweest.

Ik hou nog steeds van mensen, maar nu kom ik ze tegen in het park in plaats van bij de koffieautomaat. En anders heb ik ze op mijn oortjes, in de vorm van een muzikale interventie. Klinkt sneuer dan het is, ik dans door het leven. Soms letterlijk en soms figuurlijk.

Ik ben het gemis te boven gekomen. Ik ben inmiddels oké met mijn eigen gezelschap. Luister naar mijn eigen gezwets, in mijn hoofd en soms ook gewoon hardop. Vroeger had ik gezelschap van mijn collega’s, nu kan ik in gesprek gaan met mijzelf. Dat is eigenlijk pure winst. Oké zijn met jezelf is namelijk zo gek nog niet.

Hormonale verschillen?

Ik krijg niets gedaan. Echt helemaal niets. Mijn hoofd is nog steeds een chaos. Ik probeer mijn gedachten te ordenen, allereerst in categorieën. Politiek, politiek (deze neemt nogal veel aandacht en tijd in beslag), visitekaartjes (bijna af, maar nog niet helemaal naar mijn zin), belastingdienst (open het programma en sluit weer af, want even geen idee), politiek, opruimen, cursus maken.

Het lege scherm op mijn laptop, waar ik inmiddels al een half uur naar aan het staren ben, irriteert me. Eigenlijk irriteert alles me. Waarom? Geen idee. Is het de stand van de maan? Is het misschien het feit dat mensen als kippen zonder kop rondrennen (mijn gevoel)? Of zijn het toch weer mijn hormonen, die wellicht een lichte tweak nodig hebben?

Ik herken het gevoel, ik had het vorig jaar ook. Toen begon ik net met het gebruik van bio-identieke hormonen. Of misschien was het net daarvoor, toen ik van zeer goedgehumeurd zo ineens om kon slaan in een heuse vuurspuwende draak. De Draak is terug. Het vuur houd ik meestal nog net op tijd binnen (tenzij het om reageren op Facebook gaat), maar het gaat wel ten koste van mijn goede humeur.

Hormonen zijn van ontzettend grote invloed op ons mensen. Ik had het niet eens zo in de gaten, toen ik er midden in zat. Het gaat geleidelijk, sluipend. De symptomen verrassen je, overvallen je, maar ze zijn er. Er wordt gelachen als vrouwen hun problemen toeschrijven aan hun hormonen, maar we worden er allemaal door gestuurd. Bestuurd misschien wel zelfs, soms.

Gisteren (of eergisteren al) liep ik een vriendin tegen het lijf. Zij spuwde ook vuur, in de vorm van een middelvinger, gevolgd door een hardop uitgesproken krachtterm richting een fietser die zonder reden een vuile blik wierp richting haar. Ik ben mezelf niet riep ze me toe. Mijn vriendin dus, niet de fietser. Tja, onze leeftijd spreekt voor ons zeg maar.

Ik ben ook mezelf niet. Of het te wijten is aan de mensen op het digitale platform waar ik me (te vaak) begeef, aan mijn hormonen of toch aan die maan weet ik niet. Dat het me in de weg zit weet ik wel. Ik bevind me te vaak in de leegte van mijn scherm. Of verdwaal in het scrollen tussen irriterende reacties, die daarmee mijn gedachten irriteren.

Fijn, zo’n neurodivergent en wellicht ook hormonaal overspannen brein…

Blessing in disguise?

Er zit veel in mijn hoofd, te veel. 

Ik kan niet eens hele zinnen formuleren, de een is nog niet half af of de volgende schiet naar binnen. Het is vermoeiend. Zeer vermoeiend. Ik ben het gewend te leven met een chaotisch hoofd vol ideeën, maar het afgelopen jaar leek het beter te gaan. Gestructureerder. Tot vandaag dus. 

Chaos. Totale chaos.

Ik werk aan ideeën voor de plaatselijke politieke campagne voor de partij waarbij ik mij heb aangesloten. Als het aan mij ligt gaat het complete politieke systeem op het schop, tijd voor brede hervorming, maar de wereld is vrees ik nog niet klaar voor mijn radicaal andere ideeën op dat front. Niet dat ik denk dat ik het wel even zal regelen hoor, maar ik voel toch een drang, een overtuiging dat het anders kan. En verandering moet beginnen bij jezelf. Dus werk ik aan kleine dingen, vorm ik een mini-team met ChatGPT, altijd handig, wat tegengas. 

Ik probeer mijn gedachten te ordenen op het front van mijn eigen bedrijf, waar ik ook te veel ideeën voor heb. Ik heb moeite met structuur, met planning. Ik sla compleet dicht bij alles wat er op me afkomt. Iets simpels als een mailtje sturen laat me uren naar mijn scherm staren. En ik wist echt wel waar ik aan begon, maar bepaalde reacties in mezelf had ik gewoon niet voorzien. Daar probeer ik aan te werken, maar ook dat haalt dingen overhoop in mijn hoofd. 

Contrast brengt groei. En ik denk dat ik behoorlijk moet groeien. 

Ik word getriggerd door oude trauma’s waarvan ik van sommigen niet eens wist dat ik ze had. Twijfel of ik daar weer hulp bij moet zoeken, maar dat kost energie, en tijd, die ik gewoon even niet heb. Keuzes.

Eigenlijk zou het simpel moeten zijn, kies voor jezelf, maar het is niet simpel. Niet voor mij tenminste. 

En daarnaast moet ik mij eigenlijk even overgeven aan het niets, want dat is denk ik wat mijn lijf nu van me vraagt. Of toch niet? 

We zijn een paar dagen naar Londen geweest, manlief, zoonlief en ik en de weerslag is pittig. Ik liep al op mijn tandvlees, nu is de man met de hamer daar. Hij mept flink van zich af. Zo heftig is het in jaren niet geweest. Aan de ene kant is fysiek wat actiever zijn fijn, aan de andere kant trekt mijn lijf het slecht.

Koorts, vermoeidheid, een dikke bult op mijn onderrug, bibberen en trillen, uitval en tintelingen, ook in mijn gezicht. Buikpijn en misselijkheid. Ik ken het, herken het, maar weet gewoon niet goed wat ermee te doen. Als ik ga liggen, doet alles pijn en weet ik niet meer hoe te liggen. Als ik in slaap val schiet mijn hartslag bij het wakker worden omhoog met hartkloppingen als bonus. 

Dysautonomie. Ik dacht dat het weg was, mispoes. En ik weet het: chronisch is altijd. Maar die hoop hè? Wat is wijsheid?

Dat weet uiteindelijk alleen ik, als ik mijn gevoel weet te activeren want ik val terug in mijn oude patronen. Verdoven, doorgaan, gevoel uitschakelen. En ik probeer het te veranderen, maar oude patronen zijn lastig te doorbreken. Ik signaleer het, en dat is al winst. 

En dit is nog maar een heel klein deel van alles dat mijn hoofd overspoelt. Terug in de tijd en dan back to the future, terug naar bewustere keuzes. Terug naar dat wat ik herwonnen had. Even een pas op de plaats, in mijn cocon, zonder moeten.

Ik moet slechts van mezelf. Van niemand anders. 

Eigenlijk zijn dit soort terugslagen een zogenaamde blessing in disguise, ze dwingen je na te denken over keuzes die je maakt. Bewust te kijken naar je reacties. Uiteindelijk zal ik ze bedanken, en loslaten.

Ik heb het eerder gedaan, dus ik weet dat ik het kan.

Diepgang als moedertaal

Al heel mijn leven hoor ik dat ik alles op mezelf betrek. Dat ik niet zo moeilijk moet doen. Dat ik op moet houden alles te analyseren. Dat ik dingen los moet leren laten. Me niet zo druk moet maken over dingen. En dat ik veel ben. Van alles, in alles.

Mijn hoofd staat nooit stil. Is nooit stil.

Het lijkt me heerlijk, gewoon een film of serie kunnen kijken zonder dat je hoofd honderd en één connecties legt. Een boek kunnen lezen zonder te bedenken wat de schrijver hier nu precies mee bedoelt en allerlei linkjes te leggen naar verleden, heden én toekomst. Gewoon, lezen wat er staat, gewoon kijken en genieten, zonder vragen en zonder antwoorden.

Werkelijk álles wat ik doe, zie of hoor vraagt om extra uitleg, om verdere verklaring. Ik heb bijna overal een eigen visie op. Of ik wil meer weten om die visie te kunnen vormen. Het maakt dat mijn interesse breed is en mijn gedachten alle kanten op vliegen. Dat ik duizend en één dingen opzoek op internet en behoorlijk wat bestel bij de boekenwinkel.

Ik wil weten, ik wil alles weten. En ik leg verbanden, ook als ik ze niet wíl zien.

Ik hou van praten, maar wil ook luisteren. Niet naar oppervlakkigheden, ik wil de diepte in. Ik wil horen wat mensen écht denken. Echt voelen. En ik voel ook. Ik voel mee. Lees tussen de regels door, al vindt niet iedereen dat even prettig. Ik pik de kleine woorden op, voel de intonatie, die me onbewust zicht geeft op achterliggende gedachten, die zo wellicht onbedoeld hun weg naar buiten vinden.

Uit alles wat ik hoor, zie en voel trek ik conclusies. Altijd, met mijzelf als uitgangspunt. Ik weet niet hoe ik de wereld anders moet interpreteren.

Misschien maakt dat dat ik soms dingen analyseer die helemaal niets met mij te maken hebben. Misschien maakt dat dat ik soms dingen aan elkaar knoop die los van elkaar zouden moeten blijven (be)staan. En misschien betrek ik zaken op mezelf die niets met mij te maken hebben.

Het is wie ik ben.

Het is de ik die denkt als een filosoof, voelt als een dichter en schrijft als een mens.

Met diepgang als moedertaal.

Een wond van ongeloof

Soms heb je van die dagen. Dat het universum je binnen een week ineens confronteert met dingen waarvan je dacht dat je ermee afgerekend had. Niet dus. Contrast brengt groei. Nou, dit was een weekje vol contrast, zeg maar.

Het kan in kleine dingen zitten. Slechts één klein woord kan je binnenwereld al behoorlijk op zijn kop zetten.

Laat ik het even stukje bij beetje proberen te verwoorden. Wat ik deel is zeer persoonlijk en daarmee ook heel kwetsbaar. Ik heb het vast eerder geschreven, maar zoals hierboven vermeld: ik dacht dat ik er klaar mee was. Boy, was I wrong. Er is nog wat werk aan de winkel.

Jaren geleden, op Klimmendaal, vertelde mijn psycholoog dat ik een vorm van PTSS had. Ik vond dat onzin: ik heb geen oorlogen gezien (behalve op tv) en heb een prima leven, op mijn aandoening(en) na. Hoe kon ik nou trauma hebben? Je hoeft echter geen oorlogen meegemaakt te hebben om PTSS te krijgen. Zelfs zoiets ‘simpels’ als jaren niet geloofd worden, zeker door artsen, kan dit tot gevolg hebben. Ik was het vergeten, had het blijkbaar ergens weggestopt, achter één van de vele luikjes in mijn hoofd. En nu kom ik erachter dat het niet weg is. Nu word ik er aan alle kanten mee geconfronteerd.

Een voorbeeld. Een simpel berichtje, en de reacties daarop, bleken een trigger. Mensen die ziek zijn ‘faken’. Voor aandacht. Of geld. Het is een ding, blijkbaar. ‘Sickfluencen’, maar dan zonder echt wat te mankeren (in mijn ogen mankeer je dan wél wat, maar goed). Een televisieprogramma over uitkeringstrekkers. Ik hoef die reacties niet eens te lezen om te weten wat daarop staat. En dan een item op Facebook over die ‘sickfluencers’. En de reacties van mensen daarop. Reacties van mensen die zélf ziek zijn. Keihard.

Ik klap dicht, in angst. Is dit hoe mensen mij ook zien? Moet ik opnieuw gaan bewijzen dat ik écht iets mankeer?

Mijn hoofd functioneert niet langer rationeel als het in deze stand terechtkomt. Mijn hartslag schiet omhoog, mijn hart zit in mijn keel. Tranen zitten hoog. Paniek, onrust. Ik schiet tien jaar terug in de tijd.

Vorige week had ik een gesprek met mijn WMO-consulente. Soortgelijke reacties van mensen maakten dat ik bang was dat ze mijn hulpmiddelen zouden afpakken. Ik heb alles besproken, openheid is je beste vriend, denk ik. Maar waar de één openheid ziet als eerlijkheid, leest de ander er misschien iets heel anders in. En dan schiet ik terug naar het invullen voor een ander. En naar de angst dat mensen juist denken dat je de boel belazert. Terug naar onzekerheid. En niet omdat het zo ís, maar omdat je een half leven hebt moeten vechten. Om overeind te blijven. Om geloofd te worden. En dat laat sporen na die mensen die dat niet hebben meegemaakt, niet begrijpen. Of die het op een andere manier hebben meegemaakt, het niet kúnnen begrijpen.

Waarom voelen mensen (zelfs mensen die zélf chronisch ziek zijn) de neiging een ander aan te vallen, te beschuldigen van het faken van een aandoening? Is het angst? Dat ze zelf niet geloofd worden? Is het een vorm van controle? Is het jaloezie?

Hebben mensen énig idee wat ze kunnen aanrichten met vage insinuaties? Wantrouwen boven vertrouwen. Het zegt vooral veel over jezelf, denk ik.

Mijn manier om om te gaan met dit soort vragen is erover schrijven. Als ik praat, sla ik dicht. Trauma. PTSS.

Gisteren, in een gesprek met mijn vriendin, kwamen een aantal van die trauma’s aan bod. Mijn verloren zelfvertrouwen, dat zij nooit verwacht had en ook niet gezien heeft. Het schuldgevoel, waar ik klaarblijkelijk nog steeds mee worstel, en de tegenstrijdigheid van bepaalde dingen. Het leven is niet zwart-wit. Het zo graag willen, maar nog steeds niet echt kunnen. Al kan er meer dan drie jaar geleden. De angst om afgerekend te worden op de kwetsbaarheid van mijn openheid. Zeker als mensen, door dit soort berichten te delen, anderen in een ander of misschien zelfs verkeerd daglicht gaan bekijken, bewust of onbewust.

Ik denk dat niemand precies weet wat er speelt achter iemands voordeur. En ik denk dat we heel voorzichtig moeten zijn met ons oordeel.

Ik probeer me maar gewoon bezig te houden met mezelf, met mijn eigen leven. Dat blijkt al ingewikkeld genoeg.