Midlifecrisis

Ok, ik heb het altijd een beetje afgedaan als onzin, die midlifecrisis. Mannen die rond hun vijftigste ineens zo nodig een sportauto moeten, of een motor, of een jong blaadje. Vrouwen die ineens ook op zoek gaan naar verandering. Stellen die na vijfentwintig jaar huwelijk ineens gaan scheiden. Alles ten gevolge van dus dat, de midlifecrisis. Onzin, toch?

Tja, hier lig ik dan. Net vijftig geworden en midden in de beruchte midlifecrisis, denk ik dan. Weet ik niet zeker, maar ik vrees de diagnose. Niet dat ik nu ineens motor wil rijden hoor, zou eraf lazeren met mijn beroerde evenwicht, of op zoek ga naar een jonger blaadje (heb ik al, manlief is jonger dan ik), maar er bekruipt mij regelmatig een gevoel van onrust. Het leven gaat snel, zo snel. Té snel. Ik kan het niet meer bijhouden. De jaren lijken voorbij gevlogen. Ineens heb ik een jong volwassene in huis, waar is mijn kleine jochie gebleven? Dat jochie dat mij met een enorme glimlach wakker maakte en cadeautjes voor me knutselde. Dat jochie dat al bellend met een afgeschreven mobieltje (net alsof doend dus) in de wandelwagen zat. Dat jochie dat me in mijn armen vloog als hij uit school kwam. Niet dat mijn inmiddels jong volwassenen zoon me teleurstelt hoor, maar man, wat gaat het leven snel.

Ik lig nu al tien jaar mijn dagen te verdoen met bijna niks en heb het gevoel dat ik het leven mis. Ook al zo’n tekst die bezongen is. Door mannen in mijn leeftijdscategorie. Het is echt een dingetje. Als je jong bent kun je redelijk onbezorgd door het leven. Als je geluk hebt tenminste, want mijn jongvolwassen kanjer heeft al genoeg meegemaakt voor een half leven. Ik hoop dat daar een heleboel positieve ervaringen bij mogen komen, in nog een mooi, lang leven. Maar goed, onbezorgd. Uitkijkend naar een toekomst. Vol mooie plannen, een heel leven voor zich.

Als je dertig wordt verandert het, de eierstokken gaan rammelen, bij sommigen tenminste, een nieuwe levensfase. En dan word je vijftig en veranderd alles weer.

Ik weet niet of het ligt aan mijn beroepskneuzerigheid, of aan die leeftijd. Afgeschreven. Zoveel te bieden nog en tegelijk vraag ik me af hoe en wat en waar. De wereld lijkt ineens anders. Míjn wereld lijkt anders. En dus denk ik dat ik mij bevind in die beruchte midlifecrisis. Ervaar ik dat hij toch echt bestaat.

Denk ik tenminste…

Beroepskneus

Beetje bij beetje laat je dingen los. Laat je het werken los, accepteer je dat jouw leven anders is dan dat van de meeste mensen om je heen. Dat je lang voor de pensioenleeftijd eigenlijk al gepensioneerd bent. Dat bepaalde dingen voor jou niet meer van belang zijn of van belang zouden hoeven of misschien zelfs moeten zijn. En tegelijk zijn het juist die bepaalde dingen die zo moeilijk los te laten zijn.

Ik heb nu sinds een jaar of zeven een IVA uitkering. Dat is een blijvende invaliditeitsuitkering, het geeft aan dat ik niet langer in staat geacht word te kunnen werken, nooit meer. Deze uitkering krijg je niet zomaar en deze uitkering geeft een bepaalde vorm van rust. Je hoeft jezelf niet langer te ‘bewijzen’ bij het UWV. Je bent een beroepskneus, er is geen verbetertraject meer.

Ik heb het werken los moeten laten. Dat was en is nog steeds een dingetje, een proces. Het is namelijk geen kwestie van niet meer willen, er is niet meer kúnnen aan de orde. Soms zou ik willen dat mensen een kijkje konden nemen in mijn hoofd, om dat proces eens echt goed over te kunnen brengen. Soms zou ik willen dat ik mensen een paar dagen zou kunnen laten leven in en met mijn lijf. Zeker als ik merk dat mensen twijfelen aan mijn capaciteiten als het aankomt op dat werken, of eigenlijk aan het gemis aan die capaciteiten.

Ik ben best een slimme meid (op deze toekomst was ik overigens niet echt voorbereid), ik heb echt wel capaciteiten. Als mijn hoofd het doet kan ik prima meekomen. Als mijn lijf een beetje meewerkt kan ik ook op dat front zeker wel een en ander. Helaas werken zowel hoofd als lijf meestal niet mee, en zijn ze ook nog eens behoorlijk onvoorspelbaar. Dat mensen mij als capabel zien is een plus, maar soms is het ook behoorlijk confronterend. Wanneer er geopperd wordt dat een bepaalde baan best iets voor mij zou zijn bijvoorbeeld. Natuurlijk vind ik het leuk als mensen iets geschikt voor mij vinden. Het is een teken dat ik nog meetel, dat ik iets kan en tegelijk zit daar ook het pijnpuntje. Tel ik dan niet mee zonder betaald werk?

Laten we eerlijk zijn, ‘beroepskneus’ is geen goed betaald beroep. Niet als je parttime werkte, niet als je geen hoge functie -met bijpassend salaris- had. Er is niet zoiets als promotie, er zijn geen schaalverhogingen meer. Mijn ‘baas’ houdt geen functioneringsgesprek. Zo van ‘goed je best gedaan dit jaar, je komt nooit meer te laat’. Er is geen kans meer op een bijbaantje, want stel dat je iets extra’s zou kunnen verdienen, dan kun je ook wel werken. Ik vind dit trouwens een gemiste kans daar bij het UWV, goh wat zou ik over dit onderwerp graag eens babbelen op niveau! Maar dat is een ander onderwerp.

Extraatjes zijn er niet in onze branche. Ja, extra pijn, wanneer we iets proberen. Extra vermoeidheid ook, extra veel pijnstillers, extra veel zooi -als ik weer ergens aan begin, maar het niet af kan maken-. Ik dwaal erg af, ik wilde proberen duidelijk te maken waarom een echt beroep uitoefenen niet langer geschikt is voor deze ‘beroepskneus’ (al zegt deze functie eigenlijk al genoeg).

Welke werkgever neemt iemand aan waar je niet van op aan kunt? Ik moet het grootste deel van mijn doktersafspraken al afzeggen omdat ik ofwel niet overeind kan komen, ofwel als ik sta zo weer neer donder. Het gaat nogal wisselend zeg maar. De meeste dagen heb ik het druk genoeg met de dagelijkse dingen als opstaan, eten, aankleden en de hond uitlaten. De meeste dagen lig ik de hele middag gestrekt met een kop vol mist. De meeste dagen is ons televisiescherm mijn beste vriend (al doe ik nu mijn iPhone tekort).

Doe ik dan niets? Nee, ik schrijf een beetje en ik help wat mensen met wat vormgeef dingen. Ik laat Lewis uit en probeer zo ook mijn sociale contacten te onderhouden. Ik fotografeer zo nu en dan en heb geprobeerd een stichting te runnen, maar ook dat bleek helaas gewoon niet haalbaar. Ik vul mijn dagen en alleen daarmee al overbelast ik mijzelf.

Hoe zou ik hiernaast ook nog moeten werken? Ik heb mijn handen al meer dan vol aan mijn gewone leven met mijn eigen uitdagingen…

In de luiers

Ik gooi deze even in de herhaling, vier jaar geleden, op weg naar een fotoshoot voor Facing. Inmiddels ligt die maandelijkse ellende gelukkig achter me. De opvliegers zijn helaas niet minder geworden. Het kartonnetje is ingeruild voor meerdere echte waaiers (mens moet wat, in iedere tas eentje en ook naast mijn bed ligt er altijd eentje). Waarom dan herhalen? Omdat er nog steeds een taboe rust op dit soort dingen, terwijl iedere vrouw er (in meer of mindere mate) doorheen gaat. Dus, hier komt hij nogmaals, in de luiers.

In de luiers…

Nee, geen zorgen, ik ben niet zwanger. Sterker nog, ik nader met rasse schreden het punt dat dat überhaupt niet meer gaat lukken.

Ik ben in de overgang, en niet zo’n beetje ook. Al tijden heb ik last van opvliegers, wapper ik me suf met mijn waaiertje (stuk karton) en is mijn maandelijkse ellende niet langer maandelijks. Voordeel is dat de tussenpozen langer worden, nadeel is dat er geen peil te trekken is op hoe lang (of kort). Ook qua heftigheid kan het nogal verschillen. De ene keer heb je een mini week, terwijl een week later de sluizen volledig open kunnen gaan en ik mij zo ineens bevind in een maxi maand.

Een ding is wel zeker, het komt nooit uit, het komt nooit gelegen. En dit weekend komt het zeker niet uit, maar daar heeft Murphy lak aan en mijn lijf ook. Gister begon de niet langer maandelijkse ellende en vandaag gingen de sluizen volledig open. En dan bedoel ik ook echt volledig. Er is geen redden aan, een slachthuis is er niets bij. En ik moest naar Rotterdam, dit weekend is het slechtste weekend qua timing wat je maar enigszins kunt verzinnen voor dit soort zooi. Na de halve ochtend op het toilet te hebben doorgebracht nam ik dan ook een (vind ik zelf) behoorlijk dapper besluit. Ik ga letterlijk terug de luiers in.

Ik toog op mijn scoot richting drogisterij om af te rekenen met mijn gêne. Ik moet denken in oplossingen, niet in problemen. Als ik dan ook maar iets geleerd heb van mijn aandoening is dat het wel. En zo stapte ik de winkel uit met super-super-super tampons in de ene hand en, jawel, een pak incontinentiebroekjes in de andere. Er was een drempel toen ik mij terugtrok op de badkamer, maar een mens moet wat. Thuisblijven was geen optie, ik moet fotograferen, alles is geregeld, dan mijn bips maar een keer echt in de watten leggen.

En zo ben ik vandaag echt terug in de peuterpubertijd, de tijd van ‘zelluf doen’ had ik al bereikt, de luiers gooi ik erin als bonus. Je moet er maar het beste van maken (al hoop ik echt oprecht dat de stortvloed morgen verminderd is). Dus zie je me morgen met een bips van het Kim Kardashian formaat, het is slechts tijdelijk, het is gewoon mij, de schaamte voorbij…

Het groene monster

Klinkt als de titel van een kinderboek, de avonturen van het groene monster. Ik zou er ook best een boek over kunnen schrijven. Het groene monster is iedereen bekend, je maakt mij niet wijs dat je nooit een klein steekje jaloezie hebt ervaren. Je wilt het niet, want het is een maatschappelijk ongewenst gevoel, maar het is denk ik volstrekt normaal.

Jaloezie en afgunst, ze worden vaak verward, maar het een is niet het ander. Bij afgunst gun je een ander iets niet, bij jaloezie zou je willen dat je iets zelf ook zou hebben. Het grote verschil zit in het kleine woordje, ook. Ik gun iedereen alles, echt waar! Ik gun iedereen een mooi en gelukkig leven, zonder zorgen en dat gun ik mijzelf ook. Ik ben best weleens een tikkie jaloers. Op mensen met een goede gezondheid bijvoorbeeld. Op mensen die gewoon alles kunnen, die niet na hoeven te denken over hun dagindeling. Op mensen die gewoon kunnen lopen, kunnen dansen, dagjes uit kunnen. Op mensen die geen pijn hebben. Het lijken zulke simpele dingen, dingen die je voor lief neemt, waar veel mensen (gelukkig) niet eens over na hoeven te denken. Dat ik daar een tikkie jaloers op ben wil niet zeggen dat ik het anderen misgun, het wil slechts zeggen dat ik het mezelf ook gun.

Tegenover deze gedachte heb ik (meestal) gelukkig direct een grotere gedachte. De gedachte dat het altijd nog veel erger kan. Ik ben echt dankbaar dat ik nog wel dingen kan ondernemen. Ik ben dankbaar dat ik mag leven. Al moet ik heel eerlijk zeggen dat mijn emmer wel een beetje overloopt momenteel. Zoonlief heeft gister weer een epileptische aanval gehad en heeft weer beide schouders geluxeerd, met schade aan de schouderkop. Ik gun vooral hem een normaal leven, zonder alle zorgen die nu al jaren zijn leven beïnvloeden. Ik moet harder werken om de dankbaarheid te laten overheersen, maar ik blijf mezelf voorhouden dat het zoveel erger kan zijn, dat er zoveel is om dankbaar voor te zijn. Zo probeer ik dat groene monster op afstand te houden. Dankbaarheid maakt dat jaloezie niet omslaat in afgunst.

Het lijkt soms alsof ‘negatieve’ gedachten niet mogen in onze maatschappij. Alles moet licht zijn, vrolijk, positief. Ik ben van nature een uiterst positief persoon, maar ook ik heb een duister kantje. Het groene monster is mij niet vreemd. Soms zie ik het vanuit mijn ooghoek voorbij schieten. Zie ik zijn staartje achter de kast zwiepen of zijn duivelsoortjes boven de stoel uitsteken. Het monster is best lief hoor, als je het toelaat, je vinger uitsteekt en het achter zijn oortjes krabt. Het laat je zien waar je stiekeme verlangens liggen, het houdt je een spiegel voor. Durf erin te kijken, omarm het en laat het los.

Fluistering in de mist

Ik lig op mijn bed, beneden in de woonkamer. Ergens in de verte hoor ik zachtjes iets murmelen. Het blijkt manlief die me een vraag stelt, maar ik hoor hem niet. Het is sowieso lastig iets te horen. Nee wacht, dat schrijf ik verkeerd, het zit hem namelijk niet in het horen. Het zit hem in de binnenkomst van de woorden. Mijn hoofd wordt bewolkt door een dikke, dichte mist en naast die mist ruist er van alles in het innerlijke struikgewas.

Het heeft een naam. Ze noemen het brainfog. Hersenmist. De naam klopt, hij omschrijft echt exact hoe het voelt, maar het is lastig voor mensen die er geen last van hebben te begrijpen wat er nu gebeurt in je hoofd op deze momenten. Ik word met enige regelmaat van beschuldigd dat ik niet luister. Dat klopt niet, ik luister wél, nou ja, ik doe in ieder geval mijn best, maar het lijkt alsof de zinnen onderweg ergens versplinteren. Met als gevolg dat ik de persoon die tegen mij aan praat ietwat verward aankijk onder het gemompel van ‘eh watte?’. Dat komt dus door de watten. Ze zitten overal en ze blokkeren de letters. Niet zozeer het geluid (al wordt dat ook verstoord door de constante ruis in mijn hoofd), al snap ik dat dit raar klinkt.

Vaak vang ik slechts het eind van de zin op en mis ik het begin. Ik probeer dan eerst te bedenken wat deze geweest zou kunnen zijn (dit duurt even). Soms resulteert dat in een werkelijk belachelijk antwoord, wat dan dus geen goed antwoord is en dan krijg ik weer om mijn ruisende oren dat ik niet luister. Ik luister nooit…

Het is frustrerend, ik wil wel, maar het lukt me niet. Ik zie de letters voor mijn ogen wegvliegen en ik kan ze niet pakken. Het is net als in een van die dromen, dat je hoe hard je ook probeert te rennen, je niet vooruit komt, zoiets. En als de letters er wel doorkomen, vervliegen ze zo gauw je een antwoord probeert te formuleren. En wederom kom je niet verder dan ‘eh watte?’. Leg dat maar eens uit. Dat je echt probeert de woorden op te vangen, maar dat ze niet meer zijn dan een fluistering in de mist.
Het is een gemiste kans, voor beide partijen. Beide achterblijvend in een stille frustratie. De een omdat hij niet gehoord wordt en de ander omdat het niet aankomt.

Het is een zwaar onderschat fenomeen, een bijkomstigheid van de diepe vermoeidheid die je zo van het ene op het andere moment kan overvallen en je volledig uit het veld geslagen achterlaat. In stille verwondering van wat je nu weer eens gemist hebt.

Brainfog, hersenmist, het woord klopt, het zegt echt alles, maar ik denk dat niemand écht begrijpt hoe het voelt, tenzij je het zelf gevoeld hebt. En ach, dat wil ik de mensen die mij lief zijn niet aandoen. Dus sta ik liever alleen, in de stille mist, die mij omringt als het lampje weer eens uitgaat…

Foto Pixabay