Vandaag start de week van de poëzie. Ik had er vroeger nooit zoveel mee, met dat dichten. Ook niet met het lezen ervan. Poëzie klonk me altijd ietwat vaag in de oren. Niet mijn ding heb ik lang gedacht. Tot mijn vroegere ‘baas’ (een hond heeft een baas reageerde hij dan) een gedicht schreef voor zijn overleden moeder. BAM, raak, recht in het hart. Hij was het die mij aanspoorde het dichten een kans te geven. Hij zag blijkbaar een poëtische ziel in mij…
Hij had gelijk, in ieder geval in dat ik het schrijven van gedichten leuk zou vinden. In eerste instantie probeerde ik een paar voorzichtige zinnetjes om het vervolgens weer jaren te laten voor wat het was en toen, toen sloegen de echte problemen met mijn lijf toe en bleek het het schrijven dat me alles op een rijtje liet zetten in mijn hoofd. Het ene na het andere schrijfsel vloeide uit mijn digitale pen en vond zijn weg naar buiten. Ik schreef alle onzekerheden van me af, de meningen van de buitenwereld, de ellende bij het UWV, het gezeur van de artsen, het ongeloof en alles wat me maar dwars zat. Een nieuwe hobby was geboren.
Inmiddels zijn we zo’n driehonderd schrijfsels verder (misschien wel meer). Heb ik twee dichtbundels uit mogen brengen en werk ik aan nummertje drie (een zeer bijzondere editie!). Krijg ik mooie reacties op mijn woorden en noem ik mij een poëtisch kneusje met een grote knipoog. Ik ben blij dat ik iets heb gevonden dat ik liggend kan (en ja, ik hoor hoe dit klinkt…).
Deze week ga ik in het kader van deze week van de poëzie een aantal van mijn gedichten delen mét het verhaal erachter. Ik start met deze, geschreven voor een dierbare tante, wiens man lijdt aan Alzheimer, een verschrikkelijke aandoening. Ik heb diep ontzag voor hoe zij hiermee omgaat! Ik denk dat iedereen wel iemand in zijn omgeving kent die te maken heeft met dementie. Deze is voor hen…