Al mijn hele leven heb ik er last van, overmoe(d). Twee woorden in één, een tegenstelling die zo past bij mijn persoontje. Ik ben namelijk én overmoedig en moe, niet gewoon moe, overmoe.
Het staat me nog helder voor de geest, de training met ons korfbalteam. Ik was een jaar of 16, 17. Voor de training verzamelden we bij onze coach en van daar liepen we hard naar de sporthal. Een soort van inlopen. Het was niet zo heel ver, maar voor mij was het zeg maar het bruggetje té ver, mijn energie was al op voor de training begon. Al die tijd vroeg ik mij af waarom ik die verrekte conditie niet op peil kon krijgen. Ik wilde, ik zette mij in, maar het ging gewoon niet. Altijd had ik pap in mijn benen, ik verzuurde en kon gewoon geen stap meer zetten. Ik liep de marathon terwijl de rest van mijn team aan 100 meter sprint deed. En ik verweet het mezelf.
De vermoeidheid bleef, ik had niet de energie om te gaan stappen na mijn werk, sterker nog, tegen een uur of 2 moest ik mij terugtrekken op het toilet om even een powernap te doen. Even liet ik mijn gezicht op mijn handen steunen en deed ik mijn ogen dicht; mijn hoofd letterlijk te zwaar om te dragen en geen lucifershoutje was bestand tegen mijn oogleden. Het volhouden werd een dagelijks gevecht. Ik was moe, serieus moe, niet standaard moe na een zware dag, het leek alsof er een sluier over mij heen werd gelegd. Alles in vertraging, dikke mist in mijn hoofd, verzuring in mijn lijf. ‘Iedereen is weleens moe’, dat zeggen mensen dan, maar zo is het niet. Ik heb altijd geweten dat dit dieper zat, maar ja, leg dat maar eens uit.
Inmiddels lig ik, mijn lijf krijgt rust, maar de vermoeidheid is gebleven. Gister ben ik na een dag overbelasting compleet ingestort. Niet uit bed te branden en ‘s middags weer geslapen. Duizelig van vermoeidheid, te moe om te eten, overmoed en overmoe volgen elkaar op (niet slechts in deze volgorde trouwens). Het vergt moed om met deze mate van vermoeidheid om te gaan. Het is niet maatschappelijk geaccepteerd. Slapen overdag, ik lijk wel een bejaarde, dat gevoel.
In de winter lijk ik wel een beer in winterslaap; warm onder mijn dekentjes, de hele dag maffen, donker, koud, niet mijn ding. Concentratie is ver te zoeken, eigenlijk weinig verschil met de zomer. Ook dan ben ik moe, maar mag ik wel sociaal geaccepteerd een dutje doen onder de parasol. Dan kan ik het verbloemen met mijn oogjes sluiten in een geniet-momentje. Ik ben gewoon een beetje beer, een soort van luiaard in ‘disguise’. ‘Als je moe bent moet je zorgen dat je pa wordt’, mijn man werd pa, ik blijf gewoon moe