Het nummer van Acda en de Munnik, ‘lopen tot de zon komt, tot de zon me achterhaalt. Lopen tot de zon komt, tot ie straalt’, het zit in mijn hoofd. Dwars door het nieuws op de radio, dwars door mijn gedachten. Steeds in een pauze tussen de gedachtentrein door, telkens weer herhalen deze zinnen zich (al worden ze nu afgewisseld door ‘Telkens weer’ van Willeke).
Best vermoeiend, zo’n hoofd dat de hele dag doorgaat. Ik heb niet één gedachte tegelijk in mijn kop, ik heb er tien (alleen het typen van dit woord opent vijf nieuwe deurtjes). Tussen de gedachten vullen steeds herhalende zinnen uit een lied de gaten op. Ik sta ermee op en ga ermee naar bed. Als ik wakker wordt, ook midden in de nacht, dendert de trein der gedachten door. Tot ik weer in slaap val en zelfs dan ben ik niet veilig. Dan zijn er de heftige, vreemde, bizarre dromen die mijn gedachten lijken te volgen. Al dagen word ik geplaagd door dromen over een reuzenrad. Ik heb hoogtevrees en ‘s nachts draaien de toiletblokken op hoogte. Tja, ik heb een bizar hoofd.
Maar daar wilde ik het niet over hebben. Ik wilde schrijven over lopen, dat speelt tenslotte op mijn tijdlijn én in mijn hoofd. Ik zie foto’s van de Nijmeegse vierdaagse voorbij komen, ik zie beelden op het nieuws, ik zie ze rollen. Veertien jaar geleden liep ik hem, de vierdaagse. Veertig kilometer per dag, met mijn toenmalige buuf. Manlief liep de vijftig, zoonlief was logeren bij opa en oma.
We hebben een keer of drie deze afstand geoefend, voor de rest liepen we een paar keer per week een rondje van een kilometer of zes. Mijn lijf was al brak, maar ik wílde dit doen. Dag één was leuk, de sfeer was geweldig. Nadeel is dat het best druk is en je eigen tempo lopen best lastig is. We liepen dansend door de dorpjes op ‘kabouter Plop’, wandelden de symfonie van ons leven. Dag twee floten we door, gesteund door de mensen aan de kant. Dag drie was hel, de donderdag, het weer ondersteunde onze stemming, het kwam met bakken uit de lucht. We zaten in onze poncho’s op een muurtje, beide zo moe, beide met pijn in ons lijf. We werden opgevangen door een lieve man die ons bij de schouders pakte en meenam naar een kroegje. We hadden een borrel nodig, een opwarmertje. Of het de borrel was of de opmonterende houding van deze meneer weet ik niet, maar we hebben de donderdag overleefd.
Op vrijdag was ik er klaar mee, maar opgeven zit niet in mijn aard. Schoenen aan en lopen dus. Pijn kun je uitschakelen, niet altijd, niet blijvend, maar wel op momenten. We hebben het gehaald, hebben hem gelopen, hebben ons kruisje verdiend. De intocht is bijzonder, zoveel mensen, zoveel steun, zo’n bijzondere ervaring! Ik was trots op ons, het was een grote prestatie. Eens maar nooit weer.
Toen wist ik nog niet dat ik hem nooit meer zou kunnen lopen. Dat ik hem zelfs nooit meer zou kunnen rollen. Ik heb mooie herinneringen aan dit evenement, ik ben dankbaar dat ik het heb mogen doen. En toch zit er ook een klein steekje, voltooid verleden tijd. Voor hen die lopen, geniet. Geniet van de steun langs de kant, van de sfeer. Geniet morgen van de intocht, geniet van het feit dat je dit kunt, dat je dit mag doen. Het is een privilege, iets om dankbaar voor te zijn.
In gedachten loop ik mee, terug in de tijd. Lopend tot de zon komt, tot de zon me achterhaalt. Lopend tot de zon komt, tot ie straalt…